Op en rond het landgoed

Wind en water

De watermolen op herinckhave
De watermolen wordt voor het eerst vermeld in 1521 in de kroniek van Johannes van Lochem, waarin hij vermeld dat aan de molen van het huis Grubben heffingen werden opgelegd in verband met de “Gelderse Oorlog”.
In 1642 brandde “die waetermoele soe koorn als oly mole van Jan Grubbe toe Vleringe bij sijde sijn huis”af. In 1643 verzocht Goossen Grubbe aan Ridderschap en Steden van Overijssel “in plaats van de afgebrande watermeule een windmeule te mogen zetten” Ondanks dit verzoek werd de watermolen toch herbouwd.
Tot ca 1740 bleven zowel de koren- als de oliemolen in bedrijf; daarna was het voor de oliemolen kennelijk afgelopen zoals blijkt uit een testament uit 1760 waarin melding wordt gemaakt van “een klein watermooltjen en een oude olymool, die in twintig jaar niet gebruikt is.........”.

De aanvraag van 1643 een windmolen te mogen bouwen in plaats van de afgebrande watermolen kan er op wijzen dat de waterkracht op Herinckhave een onzekere factor was. Dit komt tot uiting ca 1775 toen de Tubbergse ingezetenen een windmolen wilden bouwen. Zowel de heer van Almelo als de eigenaar van Herinckhave kwamen hiertegen in het geweer omdat beiden de klandizie voor hun molens op die wijze zagen verdwijnen. Over Herinckhave werd gemeld dat het “voornoemde Moolentje ’t grootste gedeelte van ’t Jaar sonder water”is en het gebeurde “alte dikwijls dat getuigen niet tegenstaande men dan maalen kan twee a drie malen gaan moeten, voor en aleer kunnen worden geholpen”.

Om toch de watertoevoer te verbeteren werd een ongeveer rond heideperceel met een wal omgeven waarin het water werd opgezameld. Het heette de “Olde Maats” en ligt op cirga 700 meter afstand noordwestelijk van Herinckhave. Daarnaast was er een vloeiweide van ca 5 HA in de zgn Grote Maat welke de hele winter tot de maand april 2 tot 4 voet hoog onder water stond.

In 1848 is er nog een vermelding van de molen in het boek van Staring en Stieltjes “De overijsselse wateren”, vermeldend dat de molen slechts een gedeelte van het jaar werkt, met een onderslagrad van 4,5 el middellijn, bij een schoepbreedte van 90 duim. Later in de 19e eeuw raakte de molen steeds meer in onbruik, enerzijds door de marke indeling welke debet was aan een verminderende watertoevoer, anderzijds ook door de bouw van een windmolen in de nabijheid.
Het watermolengebouw was nadien in gebruik als schuur, als varkenshok en vanaf ca 1960 als jachthut.

watermolen.jpg

 watermolen1910.gif

In 1988 werd de molen weer volledig gerestaureerd en in bedrijf gesteld. Bij die gelegenheid werd de maalstoel en de molenstenen van de inmiddels ook buiten bedrijf gestelde windkorenmolen in de watermolen gebruikt.
De watermolen wordt nu gemiddeld ééns per maand in bedrijf gesteld door vrijwilligers van de Stichting Overijsselse Molen.

Bronnen:
H. Hagens: Molens, Mulders en Meesters, 1979