Op en rond het landgoed

clemensJong.gifLandbouw

clemensOpLeeftijd.jpg

Over de landbouw in Noordoost Twenthe en in het bijzonder die rond Herinckhave citeren wij uit “Die trentische Roggenwirtschaft” in 1817 geschreven door Clemens M.F. von Bönninghausen (1785-1864), die als botanicus, landbouweconoom en homeopaath internationale bekendheid wist te verwerven. Het boekje werd in 1988 vertaald en opnieuw uitgegeven door de Stichting Heemkunde Albergen.

Bijzonder was volgens hem de jaarlijks ononderbroken verbouw van rogge op de hogere schrale en droge zandgronden in de omgeving van Herinckhave. Door het ieder jaar overvloedig opbrengen van –doorgaans groene- plaggen vermengd met stalmest raakte de grond niet uitgeput, kreeg zij een goede, vochtvasthoudende structuur en werd woekerend onkruid voorkomen. Op ieder “mud”land werden 30 à 35 karrenvrachten plaggen opgebracht, welke vermengd waren met 4 à 5 karrenvrachten stalmest. Vruchtwisseling of braaklegging was daardoor niet nodig.

 

Met uitzondering van de herfst in welke tijd m.n. de schapen op het nieuw ingezaaide rogge land werden geweid, staat het vee het grootste deel van het jaar binnen. Dit is vooral nodig omdat mest een zo belangrijke rol bij deze “Roggenwirtschaft”speelt. Door zorgvuldig gebruik te maken van alles wat ook maar enigszins mest kan opleveren is het mogelijk ieder jaar weer opnieuw de enorme mestvoorraad bijeen te krijgen, die nodig is om het bouwland vruchtbaar te houden.

 

De opbrengst en het onderhoud van de zgn “hooilanden” is dan ook eveneens een belangrijke zorg voor de Twentse boer. Dit vooral ook omdat door het grote areaal aan veen- en heidegronden het aangevoerde water, waarmee deze hooilanden bevloeid werden, vaak aan de zure kant was.
Een gunstige uitzondering hierop vormde, volgens de schrijver, de zgn “Grote Maat” een vloeiweide van ca 5 HA, direct westelijk van Herinckhave. Deze Grote Maat diende ’s winters als reservoir voor de watermolen van Herinckhave en stond tot april 2 tot 4 voet onder water. Het vee dat er ’s zomers op graasde verkeerde volgens de schrijver echter in topconditie. 
Recent onderzoek van het Waterschap Regge & Dinkel maakt het aannemelijk dat men, door het scheiden en omleiden van het zure veen- en heidewater, in staat was alleen het kalkrijke kwel- en beekwater door deze Grote Maat te leiden.

 

Aan de door hem enigszins geïdealiseerde methode van “Die trentische Roggenwirtschaft” weidt hij uitvoerige beschouwingen, die zelfs uitmonden in karakterbeschrijvingen van de Twentenaar, diens nuchterheid vergelijkt hij met de lichtzinnigheid van de toen ook al “moderne tijd”. Het was de tijd van de franse overheersing, de reorganisatie van bestuur en wetgeving en de ingrijpende veranderingen die dat in het maatschappelijk leven ten gevolge had.

 

In een naschrift in het boekje laat de Duitse Staatsraad A.Thaer weten dat hij weliswaar de grootste bewondering heeft voor de twentse roggenbouw, maar dat hij eigenlijk toch moet constateren dat “de waarde van het product hier dus enkel door arbeid wordt verkregen en de grond er dus eigenlijk helemaal geen deel aan heeft”.